Ikke heb er eentje. Ik schrijf over...mezelf. Ik ben ineens een heel goed onderwerp geworden.
Nee dat is flauw, zonder gekheid. Ik schrijf over hoe ik mij met vallen en opstaan door mijn dagen als weduwe en alleenstaande moeder worstel. Ik doe dit omdat ik moet, omdat ik schrijven moet, ik huil een beetje op papier.
Ik probeer er open en eerlijk over te vertellen, dat is soms rauw, omdat het verdriet rauw is, maar ik probeer het ook te doen met de humor waarmee ik tegen dingen aan kijk.
Ik wil mijn blog niet linken aan hier, maar jullie mogen me gerust pm-en voor de link.
Dit is mijn laatste blog, ik moet er wel bij zeggen, ik schrijf niet altijd zo cryptisch, ik schrijf ook gewoon over dromen over Barry Atsma (nu kan het weer
) en gekleurde kussentjes (ook dat kan nu weer).
Meneer en mevrouw TraanZe zijn al zo lang ik me kan herinneren onderdeel van mijn leven; meneer en mevrouw Traan. Ze waren er als ik verdrietig was of boos was, ze streelden mijn wangen als het me even te veel werd en verwarmden mijn gezicht als niets ging zoals het moest. Ze stonden aan mijn zijde bij frustraties en bij spannende momenten. Ze zaten zachtjes te wiebelen achter mijn oogleden op mooie momenten, rolden soms onverwachts of biggelden bij ontroerende momenten. Soms lieten ze het ook afweten op de momenten dat ik ze het hardst nodig had, maar altijd op het moment dat ik dacht dat ik ze kwijt was kwamen ze weer.
Meneer en mevrouw Traan, niet altijd gewenst aanwezig maar zo vergroeid met mijn leven dat ik niet zonder ze kan. Als de spanning me even te veel werd kwam mevrouw Traan om me te troosten, ze hielp me de spanning af te vloeien. Meneer Traan was er altijd, natte wangen als gevolg van zijn wijze gesproei.
De afgelopen maanden lieten ze het afweten. Ze waren ze er vaker niet dan wel. In de steek gelaten als ik me voelde smeekte ik of ze terug wilde komen. Meneer en mevrouw Traan zijn eigenwijze mensen, ze komen niet op commando en ze blijven niet weg op commando. Soms als ze kwamen, als ongenode gasten, totaal onverwachts, gingen ze bovenop me zitten en smoorden me en dan wenste ik dat ze weer gingen. Als ze gingen zoals ik wenste dan smeekte ik later of ze weer wilden komen en dan vocht ik met ze tot de laatste snik.
Ik was boos op meneer en mevrouw Traan, ze frustreerden me. Ik had ze nodig maar ze waren er niet voor me, ik wilde ze voelen maar juist op die momenten waren ze zo ver weg. Tranen, ik verlangde naar ze, warme zilte tranen, natte wangen, een snotneus en dikke oogleden. Bergen tissues en hoofdpijn de volgende dag, ik wilde leed zoals je dat met tranen lijd in rechtstreekse pijn.
Maar meneer en mevrouw Traan zijn niet te dwingen. Pas nu ik ze los laat, nu alles in mij weer een beetje losser wordt, nu pas komen ze weer. Schuifelend en stapje voor stapje sluipen ze voorzichtig weer mijn leven binnen. Ze kijken om het hoekje of het wel veilig is, geschrokken door de intensiteit van mijn verdriet. Voorzichtig snotter ik, druppel ik en moet ik af en toe naar de tissues grijpen en hoe zeer ik ze ook verfoei op sommige momenten, ik ben blij dat meneer en mevrouw Traan weer in mijn leven zijn. Zonder hun ben ik niet mezelf, ben ik niets waard ben ik zonder gevoel en zit ik op slot.
Ik voel me wankelen, de krampachtig pogingen staande te blijven heb ik gestaakt. Liever val ik met meneer en mevrouw Traan in een grote plas. Het biedt de mogelijkheid je er af en toe even in te verdrinken maar uiteindelijk ook de mogelijkheid om in ze te spetteren en te stampen met mooie rode regenlaarzen. Liever dat dan blijven staan en nooit meer in beweging te komen.