Vervolgverhaal Scarlett - slot pagina 3 - HAVE FUN
‘Ik weet geen andere oplossing.’
O mijn god. Dit kan ze niet menen.
‘Heeft ze geen buren die een oogje in het zeil kunnen houden?’
Mijn moeder schudt haar hoofd. ‘Oma kent de buren amper. Ze wonen minstens een kilometer verder. En je weet hoe eigenwijs ze is. Ze denkt dat ze alles nog wel alleen kan. Ik wil dat er continu iemand bij haar is. Wat als ze nog een keer valt, wat als ze echt iets breekt, of bewusteloos raakt? Of stel dat ze struikelt in het bos? Er komt daar geen mens. Ze ligt daar zo weken in haar eentje.’
‘Kunnen Lau en Nicole niet gaan? Dat is toch hartstikke leuk voor de kinderen, een paar weken Frankrijk?’
‘Zij kunnen niet. Ze zitten drie weken op Kreta.’
Ik rol met mijn ogen. Natuurlijk. Zij wel.
‘Daarbij zijn zij aan de schoolvakantie gebonden,’ gaat mijn moeder verder. ‘Zij kunnen daar niet tot eind september blijven.’
‘Nou, ik anders ook niet.’
‘O nee?’ Mijn moeder zet haar handen in haar zij en kijkt me taxerend aan. ‘Wat moet jij dan allemaal doen? Je hebt toch al je vakken afgerond?’
Ik knik.
‘Heb je werk?’
‘Dat niet,’ geef ik toe. ‘Maar ik moet wel mijn scriptie afmaken.’
‘Is er een deadline?”
Ik schud mijn hoofd. Het einde van mijn scriptie is nog lang niet in zicht. Ik zou al heel blij zijn als ik dit jaar nog kan afstuderen. ‘Maar ik moet er wel hard aan werken.’
‘Nou? Dat is toch perfect. Er zijn genoeg studenten die er een moord voor doen om dat op zo’n plek te kunnen doen. En je vond het toch altijd leuk bij oma in Frankrijk?’
Vroeger, ja. Toen ik acht was en ik hutten bouwen met mijn broer nog het summum van plezier vond. Als je vierentwintig bent, is er niks aan in die omgeving. Er valt daar helemaal niks te beleven, er is geen fatsoenlijke stad, niks. Zelfs je mobiel is onbruikbaar. Je hebt in die jungle nergens bereik.
‘Oma heeft geen internetaansluiting,’ zeg ik vlug. ‘Wat moet ik doen als ik iets op moet zoeken voor mijn onderzoek?’
Mijn moeder haalt haar schouders op. ‘Er zit wel een internetcafé in Périgueux waar je af en toe naartoe kan. Het lijkt mij de perfecte oplossing. Goed voor oma, maar ook voor jou. Als je daar zit dan kan je eindelijk eens wat kilometers maken. Want als je het mij vraagt zit je op het moment meer op een terras en op het strand dan achter je computer.’
‘Alsof ik zo hard door kan werken als ik hele dagen voor oma moet zorgen,’ mompel ik.
‘Je overdrijft. Het enige wat je hoeft te doen is een oogje in het zeil houden, een paar keer per week boodschappen doen en haar aan het eind van de zomer mee naar huis nemen. Is dat nou zo’n opoffering?’ Ze slaat haar armen over elkaar en kijkt me lang aan. ‘Zo vaak vragen we je toch niet iets, Scarlett?’
Ik kijk naar de grond. Ze heeft gelijk. Meestal vragen ze niet veel van me, maar de hele zomer met mijn oma in een huis in the middle of nowhere is wel degelijk een opoffering. Ik heb niet het soort oma dat gezellig met je gaat zitten kletsen met een wijntje. Ik heb het soort oma dat hele dagen achter een typemachine zit en alleen gestoord wil worden als het huis in brand staat of als de oorlog is uitgebroken. Waarschijnlijk zit ze helemaal niet op me te wachten, is ze continu nukkig als ik tegen haar praat en wil ze straks in september niet eens bij me instappen als ik eindelijk terug naar Nederland mag. De enige auto waar ze vrijwillig in gaat zitten, is de taxi van het station in Périgueux naar haar huis in het bos, en weer terug. En het liefst zou ze dat stuk ook nog lopen.
‘Hoe wilde je dat volgend jaar dan doen?’ vraag ik. ‘Dan zal ze toch weer naar Frankrijk willen. Ik kan echt niet ieder jaar in Frankrijk gaan zitten. Tegen die tijd heb ik misschien wel een baan.’
‘Dat zien we dan wel weer.’
Ik zucht. ‘Mag ik dan tenminste jullie auto lenen?’
‘Ik zou niet weten waarom. Hiervoor heb je nou je eigen auto.’
‘Maar mam, het is superver,’ klaag ik. ‘Ik heb niet eens airco. En mijn auto is superkrap.’
‘Stel je niet aan. Zo ver is het helemaal niet. Gewoon op de Autoroute blijven tot je in Périgueux bent, dan haal je het makkelijk binnen een dag.’
Binnen een dag. Vergeet het maar. Het is allang middag, en ik moet nog langs Parijs. Het is stikheet in de auto en ik begin onderhand ook honger te krijgen. Ik ben het laatste uur al langs zeker vijf tankstations gereden, maar ik heb geen zin om daar iets te halen. Ik ben in Frankrijk, nota bene, ik wil crêpes eten, of stokbrood met lekkere kaasjes op een leuk terras. Het aller- allerliefst zou ik Parijs ingaan en koffie drinken op de Champs-Elysées of juist ergens in een heel klein steegje dat niemand kent, maar ik ben realistisch genoeg om te weten dat dat niet echt haalbaar is. Toch wil ik even iets anders zien dan al die kilometers asfalt en die tig miljoen auto’s om me heen. In een flits sla ik af ter hoogte van Péronne en rij zomaar een eind naar het westen, tot ik bij een klein schattig dorpje uitkom. Er is een grote historische tuin met een theesalon en een terras. Ik bestel een kop thee, een groot glas vruchtensap en een stuk pruimentaart, lees een paar hoofdstukken in mijn boek en loop op mijn gemak terug naar de auto.
Als ik de motor start, komt er een geluid uit dat er beslist niet uit hoort te komen.
Nog een keer proberen.
Raar gereutel. Geen beweging in te krijgen.
Fuck. Fuck, fuck, fuck. Niet hier, niet nu.
Met enige moeite weet ik de motorkap open te krijgen, meer om mezelf het gevoel te geven dat ik iets zinnigs doe dan omdat ik denk dat ik dat ding serieus kan repareren. Auto’s hebben nooit echt mijn interesse gehad. Daar zijn garages voor. Maar daar heb ik nu niks aan.
‘Kan ik misschien helpen?’
Ik schrik zo dat ik hard mijn hoofd stoot tegen de motorkap. Ik onderdruk een vloek en draai me om. Er staat een man met kort, donker haar, eind twintig, begin dertig, ik kan hem niet goed plaatsen. Hij is niet onknap, maar hij heeft een bepaalde praktische uitstraling waardoor hij niet echt mijn type is. Ik val op dichters en dromers. Jongens met iets te lange haren en een akoestische gitaar, jongens met overvolle boekenkasten, jongens die op de kunstacademie zitten of literatuurwetenschap studeren, of filosofie.
‘Mevrouw?’ dringt de man aan, en dan: ‘Madame? Parlez-vous Francais?’
‘Sorry,’ zeg ik vlug. ‘Ik had niet verwacht dat ik hier in het Nederlands aangesproken zou worden.’
‘Dat begrijp ik.’ De man lacht. Hij heeft schattige kuiltjes in zijn wangen, dat wel, en dat accent van hem is ook echt koddig. Hij steekt zijn hand uit. ‘Ik ben Duco. Ik woon hier in het dorp. Mijn moeder komt uit Lille, vandaar mijn Nederlands.’
‘Aha.’ Ik schud hem de hand. ‘Ik ben Scarlett. Weet jij misschien of er een garage in dit dorp is?’
‘Helaas. Daarvoor moet je twee dorpen verderop zijn, ben ik bang.’
Ik begraaf mijn gezicht in mijn handen. ‘O, god, mijn ouders vermoorden me.’
Duco schiet in de lach. ‘Waarom?’
‘Omdat ik op de Autoroute had moeten blijven. En omdat ze honderdduizend keer tegen me hebben gezegd dat ik lid moest worden van de Wegenwacht, maar ik heb het nooit gedaan.’ Ik kreun. ‘Dus dat wordt dokken. En flink ook.’
‘Waar moet je eigenlijk naartoe?’
‘Naar de Dordogne.’
‘Dan ben je flink uit de richting geraakt. Wat ga je daar doen, vakantie?’
‘Mijn oma heeft een huis in de wildernis, ergens tussen Périgueux en Bergerac. Ik moet voor haar gaan zorgen.’
‘Woont je oma daar?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Het is haar schrijfplek. Ze schrijft daar iedere zomer een boek, maar ze is inmiddels al over de tachtig en mijn ouders willen niet meer dat ze daar alleen zit. Dus ben ik gestuurd, als reddende engel.’
‘Aha. En je oma is dus auteur? Is ze bekend? Of alleen in Nederland?’
‘Haar boeken komen in twintig landen uit.’ Ik kan een licht opschepperige ondertoon niet onderdrukken. ‘Maar ze schrijft vooral damesromans, dus ik denk niet dat je ze kent. Mijn oma heet Olga. Olga Alberta.’
‘Is Olga Alberta jouw oma? Dat meen je niet!’
‘Ken je haar?’ vraag ik ongelovig.
‘Zeker wel. Mijn vriendin verslindt die boeken. Je oma is haar grote voorbeeld, ze droomt er al jaren van om ook schrijfster te worden, maar het wil niet echt lukken. Misschien had ze ook beter met een uitgever kunnen trouwen, net als je oma. Het klopt toch dat je opa haar uitgever is?’
‘Was,’ zeg ik. ‘Mijn opa is al tien jaar dood. Maar haar succes komt niet door hem, hoor. Ze heeft het echt zelf gedaan.’
Duco steekt verdedigend zijn handen omhoog. ‘Hé, ik beweer niet dat je oma niet kan schrijven. Mijn vriendin is niet voor niks zo’n groot fan. Maar het zal wel geholpen hebben, niet?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Het was eerder andersom. Mijn oma had al een paar boeken op haar naam staan toen ze mijn opa ontmoette. Hij was degene die nog maar net kwam kijken als uitgever, hij had nog geen enkel boek uitgebracht dat echt goed verkocht. Toen hij de boeken van mijn oma ging publiceren, is zijn uitgeverij in rap tempo gegroeid. Zij heeft hem groot gemaakt, niet andersom.’
Duco glimlacht. ‘Lees jij de boeken van je oma?’
‘Niet echt,’ beken ik. ‘Ik blader ze wel eens door, maar het is niet echt mijn genre. Ik hou meer van klassiekers.’
‘Wat zijn je favorieten?’
Ik pak het boek dat ik aan het lezen ben en geef het aan hem. ‘Deze.’
‘Jan-Paul Sartre, Les jeux sont faits,’ leest hij hardop, en hij fluit waarderend. ‘In het Frans nog wel.’
‘Ik lees graag boeken in de originele taal.’
Duco slaat het open en kijkt naar de Ex Libris sticker op het eerste blad. ‘Mooi handschrift heb je.’
Ik lach verlegen. ‘Ik leen veel uit.’
‘Verstandig. Je weet maar nooit. Het is zo’n mooie uitgave.’
‘Eerste druk,’ zeg ik trots.
‘Wow.’ Duco bladert het boek verder door. ‘Ik heb de film ooit gezien. Fascinerend verhaal. Ik heb altijd een keer het boek willen lezen, maar het is er op de een of andere manier nooit van gekomen.’
Ik knik en kijk op mijn horloge. ‘Sorry, ik wil niet ongezellig zijn, maar ik moet zo echt iets gaan ondernemen met die kapotte auto. Weet jij misschien het nummer van een van die garages?’
‘Ik kan ook wel even kijken als je wil. Ik heb zelf een paar oude auto’s in de garage staan, ik hou ervan om met motoren te rommelen. Als het iets simpels is kan ik het wel voor je oplossen.’
Ik haal mijn schouders op. ‘Als je dat wil doen, graag.’
Duco bukt zich over de motorkap. ‘Ik zie het geloof ik al. De bougiekabels zijn stuk.’
‘O,’ zeg ik stompzinnig. ‘En wat kan ik daaraan doen?’
Duco lacht. ‘Vervangen. Ik heb zelf geen kabels liggen, maar ik weet wel een handeltje in de buurt waar ik ze voor weinig kan halen.’
‘Wanneer zou ik dan verder kunnen?’
‘Morgen. Overmorgen, op z’n laatst. Er is een pension in het dorp. Je zou bij mij op de bank mogen, maar ik kan me zo indenken dat je niet zomaar bij een vreemde man in huis wil.’
Ik kreun. ‘Mijn moeder vermoordt me dat ik zo laat pas bij mijn oma ben.’
‘Ik heb een neef die net boven Bergerac woont. Goeie jongen. Ik kan hem bellen, vragen of hij even bij je oma wil checken of alles goed is. Als je wil kan hij ook wel een tas boodschappen brengen. Geen probleem.’
Ik schud mijn hoofd. ‘Mijn oma zou nooit een vreemde man binnenlaten.’
‘Bel je oma van tevoren. Zeg dat hij komt. Raoul heet hij. Raoul Mouton. Dan weet ze dat het goed is.’
Ik probeer maar te genieten van deze onverwachte minivakantie. Het eten is lekker, het bed is fijn. Ik maak een wandeling door het dorp en door de historische tuin, bestel nog een keer thee met taart op het terras en lees mijn boek uit. Toch zit ik niet echt lekker. Mijn oma was op z’n zachtst gezegd niet heel enthousiast toen ik haar aan de telefoon vertelde dat er een vreemde man langs zou komen. Uiteindelijk heb ik haar ervan overtuigd om dan in elk geval een lijstje door te geven, zodat hij voor haar naar de Carrefour kon gaan en spullen kon halen voor een hele week. Dat werkte. Mijn oma is niet gesteld op vreemd bezoek, maar ze houdt er al helemaal niet van om haar schrijfwerk te onderbreken voor iets alledaags als boodschappen doen.
Na twee dagen is de auto klaar.
Duco geeft me de sleutels. ‘Ik heb er nieuwe kabels ingezet, het zijn geen gloednieuwe, maar voorlopig kun je weer even vooruit. Ik zou de auto nog wel even laten nakijken bij een echte garage als je in de gelegenheid bent.’
Ik kus hem op zijn wangen. ‘Heel erg bedankt. Weet je zeker dat je er niks voor wil hebben?’
‘Absoluut niet. Het was geen moeite.’
‘Maar je hebt er geld aan uitgegeven.’
‘Ach, dat stelt niks voor.’ Duco maakt een handgebaar. ‘Hé, weet je wat? Stuur me anders maar een nieuw boek van je oma. Met handtekening. Zal mijn vriendin leuk vinden.’
Ik knik nadenkend. Hij heeft mijn auto gemaakt, niet zijn vriendin, dus ik wil hem bedanken.
‘Wacht.’ Ik open de kofferbak en pak mijn uitgave van Les jeux sont faits uit mijn tas. Merci beaucoup! schrijf ik op het Ex Libris etiket, net boven mijn naam en adres, en ik geef het boek aan Duco. ‘Hier. Voor jou. Ik stuur je nog wel een gesigneerd boek van mijn oma.’
‘Wow. Dank je.’ Duco houdt het boek blij omhoog. ‘Ik zal er zuinig op zijn. Dat beloof ik.’
Ik start de motor en rijd weg. Pas als ik weer op de Autoroute zit, besef ik dat ik zijn adres helemaal niet heb.